Metropolitan Clubtalk #2: De stad van Nolli en Ottolenghi
Robbert Jan neemt initiatief om via zijn rol bij de TU Delft open en verdiepend in gesprek te kunnen gaan over het concept van de verbonden stad. In de tweede editie is hij in gesprek met Tess Broekmans (Urban, TU Delft), Glenn Lyppens (POLO Labs) en Machiel van Dorst (TU Delft) over het thema "stedenbouwkundige vraagstukken van nu.”
Metropolitan clubtalk
In deze aflevering: de semi-publieke ruimtes postzegelstedenbouw. Bij binnenstedelijke verdichtingen hebben ontwerper en ontwikkelaar doorgaans minimale ruimte tot hun beschikking. In een stapeling van ambities is het de semi-publieke of collectieve ruimte, vaak spectaculair ontworpen, die het verschil moet maken. Maar hoe ontwerp je goed aan gemeenschappelijkheid? En hoe blijven deze spektakelstukjes ook in de verre toekomst een verrijking voor de stad?
Van Ottolenghi tot Nolli
“Hier moet ik aan denken bij postzegelstedenbouw. Een verzameling taartjes.” Tess Broekmans, stedenbouwkundig partner bij Urhahn en deeltijdhoogleraar bij de TU Delft, laat een foto zien. “Ze zijn prachtig en heerlijk, want ze zijn van Ottolenghi, maar ze staan als losse kunststukjes naast elkaar.” De gelijkenis is goed te zien met een foto ernaast uit Londen. Het illustreert wat er gebeurt als alleen vanuit losse eigendommen wordt gedacht. Zomaar een toren naast een eeuwenoud pand, elke ontwikkeling loopt tot aan de stoep en daar staat vaak nog een hekje ook. “Van mij hoeft echt niet alles naadloos aan elkaar ontworpen te zijn. Maar als je stad wilt maken, is de structuur van de tussenruimtes essentieel.”
Losse ontwikkelingen in Londen, waarbij samenhang ontbreekt
Een verzameling van taartjes van Ottolenghi
Precies dat laat Glenn Lyppens, architect en onderzoeker bij het Vlaamse POLO Labs, zien met de beroemde gravure van Nolli van Rome in de achttiende eeuw. Een stadsplattegrond in zwart-wit waarbij de witruimte een groot netwerk van stedelijke ruimtes vertegenwoordigt, óók door gebouwen heen. “Ik vind het inspirerend om te zien hoe in dat wit altijd de potentie zit tot publieke toegankelijkheid. Zo’n palazzo was misschien van een grote familie, die rond het hof woonde. Nu is het een museum, echt openbaar dus, straks het weer een kantoor rond een binnenplaats.” Het wit kleurt soms naar grijs, dan weer terug naar wit. Maar door hun hoofdvorm met adressen gelinkt aan de het wit houden deze ruimtes altijd de mogelijkheid om een wezenlijk onderdeel van de stadsstructuur te zijn.
Tussenruimte ≠ restruimte
De ruimtes tussen publiek en privaat, ze hebben snel een soort pretfactor. In plannen staan volop buurtfeesten en barbecues ingetekend en elke straat staat vol met bankjes. Goed gemeenschappelijk gebruik is echter allesbehalve vanzelfsprekend. Machiel van Dorst, hoogleraar Environmental Design aan de TU Delft, is kritisch. In de jaren ’60 en ’70 werden volop groenstroken ingetekend, maar wat gebeurt daar nu eigenlijk? “Deze ruimtes liggen vaak aan zijkanten of tussen onopgeloste voor-achterkantsituaties. Als je daar wat langer gaat kijken, zijn het alleen veldjes voor de hond.” Een semi-publieke plek is uitermate kwetsbaar, als het even kan wordt het geprivatiseerd. En dat is zonde, zijn de sprekers het eens. Eenmaal verkaveld krijg je zo’n ruimte nooit meer terug. Kijk maar naar wat er gebeurd is in Sunnyside Gardens in New York. “Als ontwerpers moeten we vormen maken die collectiviteit kunnen aanzuigen.”, zegt Glenn, “Waar het heel sterk en op een intieme manier kan groeien. En die zo robuust zijn dat ze in verschillende tijden verschillende doelen en groepen kunnen bedienen.”
“Als ontwerpers moeten we vormen maken die collectiviteit kunnen aanzuigen. Waar het heel sterk en op een intieme manier kan groeien. En die zo robuust zijn dat ze in verschillende tijden verschillende doelen en groepen kunnen bedienen.”
Ontwerpen aan robuuste tussenruimte
Ontwerpers kunnen spelen met maat, schaal en oriëntatie, de plaatsing van voordeuren en de ligging ten opzichte van de straat. En uiteraard met overgangen. Hoe kom je binnen? Door een grote blokopening of een klein poortje? En is er een hoogteverschil? Voor een ‘robuuste’ tussenruimte lijkt een bepaalde functionele noodzakelijkheid de gemene deler. Een plek in het zicht, waar je langs moet om je woning of schuur te bereiken. Ruimte die je niet ongestraft kunt volbouwen. Ook helpt het als het verwachte gedrag op zo’n tussenplek leesbaar is, zo vertelt Machiel. Ga je alleen stilletjes in het hofje kijken, of mag je hier voetballen? Een goed ontwerp kan dat als vanzelfsprekend uitdragen. Op de overgangen mag dat trouwens best eens schuren. Iemand die een foto maakt en raar aangekeken wordt, zo ontstaat er ook contact. In de doodlopende Gentse arbeidersstegen gebeurt het niet zelden dat je na vijf minuten een koffie aangeboden krijgt.
Daarnaast kleuren ook de functies sterk het karakter van een plek. Als er naast entrees van woningen, kleine bedrijven of diensten als een wasserette of speciaalzaak aan een semi-publieke ruimte liggen, kan dat zo’n plek echt laten landen in de stad. De functiemix is een bepalende factor en de gemengde stad een enorme kans, betoogt Tess. “Tegenover mijn huis zit een fotostudio. De fotograaf is er altijd, ook overdag wanneer veel mensen weg zijn, en houdt voortdurend een oogje in het zeil. Hij is de burgemeester van de straat. Alleen al door zijn aanwezigheid en eigenaarschap, ontstaat er een gevoel van verbondenheid.”
Bij historische voorbeelden zie je prachtig hoe een ruimte door de eeuwen heen functioneert. Kijk goed, want het is waardevolle informatie voor een toekomstbestendig ontwerp, roept Glenn op. Er zijn altijd verschillende periodes van collectief gebruik, door gezinnen, door ouderen, door ondernemers en verschillende culturen. Tegelijkertijd zie je dat een gevoel van gemeenschappelijkheid altijd komt en gaat; in de tijd danst er een verzameling grijstinten door Nolli’s witruimtes heen. Er zijn dus ook periodes van transitie, waarin er minder gebeurt. Lekker laten gaan, vinden de sprekers. Spring niet gelijk in een reflex van sloop-nieuwbouw, als een plek er wat verloren bij ligt. Dit soort periodes zijn uiteindelijk juist de bakermat van collectiviteit. Kijk naar krakers, kijk naar probleemwijken. Juist als het een troep wordt, gaan mensen zich opnieuw organiseren.
Roofbouw op de straat
Spectaculaire postzegelplannen, ze zijn mooi, maar kennen ook een risico. Té dominante semi-publieke ruimtes kunnen roofbouw plegen op de straat. Binnen het blok is dan een prachtig erf vol levendigheid, daarbuiten komen alleen de parkeerplaatsen en ondergrondse containers terecht. Tess: “Het tweede niveau wordt soms een surrogaat voor het stedelijk leven. En dat is een gevaarlijke ontwikkeling. Op straat moet het goed zijn, dat is de meest publieke plek, en daar zijn wij als stedenbouwkundigen verantwoordelijk voor.” Misschien ligt een deel van het antwoord al in een verfijning van het stedelijk weefsel. Geef als gemeente niet te grote stukken grond uit, hoe verleidelijk het ook is als de ontwikkelaar een mooie binnentuin belooft. Houd de stad doorwaadbaar met publieke ruimte die weliswaar door toe-eigening een collectiever karakter kan krijgen. En creëer tussenruimtes met verschillende karakters binnen verschillende eigendomssituaties. Introvert én extravert, op maaiveld en daarboven, ingesloten en direct aan de straat, en met publieke functies en zonder. Geef de witruimte vele karakters.
“Het tweede niveau wordt soms een surrogaat voor het stedelijk leven. En dat is een gevaarlijke ontwikkeling. Op straat moet het goed zijn, dat is de meest publieke plek, en daar zijn wij als stedenbouwkundigen verantwoordelijk voor.”
Nolli en Ottolenghi maken de stad
Misschien is dat wel de stad die ontstaat wanneer Nolli en Ottolenghi samen diens contouren zouden mogen scheppen. Een verfijnd weefsel van stedelijke ruimtes, met daarbinnen een invulling met lef. Ottolenghi is de koning van het combineren van smaken, stelt Tess. “Echte smaken. Veel kruiden gebruiken, en daar het verschil mee maken. Het is spannend en er is altijd wat nieuws te ontdekken. Ottolenghi zou een prima stedenbouwkundige zijn, zeker als hij ook zeggenschap heeft over hoe alles met elkaar verbonden is.
De volgende podcast
Metropolitan Clubtalk verschijnt dit najaar nog twee keer. Op 26 oktober gaat Robbert Jan in gesprek met Anne-Loes Nillesen, Errik Buursink en Helmut Thoele over hechting en tussenruimte op het regionale niveau van het stedelijke landschap. Wordt Nederland nu Nederstad?